Laten we eens kijken naar mijn hypothese over homoseksualiteit. Op het eerste gezicht lijkt er geen genetische basis te zijn voor homoseksualiteit; het zou zichzelf immers direct uit het bestaan moeten elimineren. De psychologie probeert homoseksualiteit te verklaren als een soort sociaal mechanisme, maar dit loopt opnieuw vast op de evolutionaire belemmering dat het op lange termijn zou moeten uitsterven. Ik denk echter dat er een andere verklaring is: parasieten.
Ja, parasieten. Neem bijvoorbeeld Toxoplasma gondii. Wanneer dit organisme knaagdieren infecteert, verandert het hun gedrag, waardoor ze vaker worden opgegeten door katten, de uiteindelijke gastheer waarin Toxoplasma gondii zich kan voortplanten.
Homoseksuelen hebben een opvallend hoog besmettingspercentage met parasieten. Volgens het Nationaal Gezondheidsinstituut is 70% van alle homoseksuele mannen besmet met darmparasieten, vergeleken met slechts 10% van de heteroseksuele mannen. Bron
Dit hoge besmettingspercentage zou kunnen verklaren waarom homoseksuelen een grotere drang tot promiscue gedrag vertonen. Deze darmparasieten hebben voortdurend nieuwe gastheren nodig. Zonder een effectieve transmissievector sterven de parasieten uit. Het hoge aantal parasitaire infecties onder homoseksuelen zou hun seksueel gedrag kunnen verklaren, vergelijkbaar met hoe het gedrag van knaagdieren wordt beïnvloed door Toxoplasma gondii.
Dit zou ook de weerstand van de media tegen ivermectine kunnen verklaren. Ivermectine is mogelijk het meest effectieve middel tegen parasieten. Een anekdotisch geval binnen mijn familie doet mij vermoeden dat ivermectine een geneesmiddel tegen homoseksualiteit zou kunnen zijn. Mijn neef was homoseksueel, totdat hij ivermectine kreeg voorgeschreven tegen COVID-19. Na inname van ivermectine vulde hij een toiletpot met darmwormen. Kort daarna verloor hij zijn seksuele aantrekking tot mannen en begon hij vrouwen aantrekkelijk te vinden. Hij keerde terug naar zijn oorspronkelijke natuur.