Dit is een bericht in een reeks over ontmoetingen met bijzondere wezens. Vandaag gaat het over mijn ontmoeting met Reinaart.
Na een korte wandeling kom ik aan bij het eeuwig stromend beekje. Het enige dat je hier hoort is het geruis en geklok van stromend water. Ik klap mijn stoeltje uit en zet het op een paar keien in de vochtige bedding. Alles oogt hier groen zo ver je kunt kijken. Niets dan bomen, struiken en kabbelend water. De zon bereikt me nog niet dankzij het dikke bladerdak waardoor ik in alle koelte kan wachten op mijn gast.
Drie maanden geleden heb ik met hem afgesproken om 11 uur op deze verlaten plek in het bos.
Zowel in de zomer als in de winter komen de dieren uit het dichte woud om hier te drinken van het koele vocht. Nu is het een rustig kabbelend stroompje, in de winter een helse vloed van regenwater dat door het dal raast. Het is natuurlijk vreemd om met mijn gast op die tijd af te spreken, ja om überhaupt een tijdstip te prikken. Gelukkig heb ik alle tijd van de wereld. De ratrace heeft op mijn geen vat meer. Zeker niet hier en nu.
Mijn gast is een wonderlijk wezen: aan de ene kant ongelofelijk leep en handig en tegelijkertijd o zo brutaal. Dat laatste is niet zo handig als je met moordenaars durft om te gaan, zoals hij gewend is. Toen ik hem voor het eerst ontmoette stond hij in een tuin in het midden van ons dorp. Hij keek me toen schuin en uitdagend aan, toen hij even stopte met het opeten van grote witte eieren die voor hem lagen. Te verbaasd als ik was over zoveel brutaliteit kon ik geen woord uitbrengen. Nadat ik mijn zinnen weer bij elkaar had, was hij verdwenen.
Later, het moet lente geweest zijn, kwam ik hem weer tegen onderweg naar de boerderij van een vriend. Deze paradijselijk gelegen hoeve en oase van rust ligt midden in ons bos, dat van Reinaart en mij.
Ik stond op het karrenspoor en hij in het gras van de weide. We hebben elkaar toen eerst van enige afstand gemeten en gewogen. We kwamen beide tot de conclusie dat de ander enigszins te vertrouwen was. Ons gesprek daarna was kort maar veelzeggend.
“Hoi, kerel, hoe gaat het ermee?, vroeg ik.
Hij antwoordde:”Prima.”
“Klopt het, zei ik, dat je hier drie kleintjes hebt rondlopen?”
Hij knikte. “Waarom wil je dat weten?”, vroeg hij argwanend.
“O, gewoon, uit nieuwsgierigheid.”
Toen realiseerde ik me dat iedere rechtgeaarde vader hierop op deze manier zou reageren. Zeker als je het risico loopt dat jij en je kinderen in het seizoen afgeknald kunnen worden door mijn soortgenoten. Ik probeerde hem gerust te stellen, met:”Ik ben alleen maar blij als ik wat leven zie in ons bos en zeker niet om erop te jagen.”
De energie tussen ons sloeg direct om naar vriendschappelijk. Hij begreep dat ik geen jager was en geen enkele interesse om hem te vermoorden. Het ijs tussen ons was gebroken, waarna we uitgebreid hebben gesproken over planten, struiken, bessen en ander eetbaars. Waarbij ook de eieren nog even ter sprake kwamen.
Reinaart vertelde dat hij tot het jachtseizoen in de buurt zou blijven en daarna zou uitwijken naar een plek diep in het woud tot het weer veilig was. Toen hebben we deze afspraak gemaakt.
Inmiddels staat het leven hier zeker niet stil. Het koele vocht stroomt langs mijn schoenen. Een kleine zonnestraal slaagt er toch in het gebladerte te passeren en de zon schijnt op mij, maar helaas van mijn vriend nog niets te bekennen.
Een aantal weken na mijn ontmoeting met R. heb ik nog een dode soortgenoot gezien die was aangereden in de buurt. In eerste instantie dacht ik dat het mijn vriend was, maar dichterbij bleek het slachtoffer daar te klein voor te zijn.
Samen met het zonlicht, beginnen enkele zoemende wezens me te ontdekken. Dat is niet zo erg als ze een gesprek met me zouden willen aanknopen, maar om gestoken te worden is een ander verhaal. Gelukkig blijft het bij een enkeling die ik met een slag in de lucht kan verdrijven.
Verder zie ik geen teken van leven van Reinaart. Misschien is hij gestorven of eerder uitgeweken naar de veiligheid van het woud. Dat laatste zou me niet verwonderen. Ik heb gehoord dat het jachtseizoen vervroegd begint.
Dan hoor ik heel kort, geritsel vlak achter me in de struiken. Ik kijk in die richting, maar zie niets bijzonders. Desondanks heb ik al een tijdje het gevoel bekeken te worden. Een priemende blik voel ik gericht op mijn rug, tussen mijn schouderbladen. Zou het Reinaart zijn?
We hebben weliswaar afgesproken, maar een ontmoeting hoeft zeker niet op de mensenmanier plaats te vinden. Vossen hebben natuurlijk ook zo hun manieren, bijvoorbeeld weten dat je aan elkaar denkt zonder elkaar te spreken. Met die gedachte eindigt mijn eerste afspraakje in de natuur.
Ondertussen kabbelt het stroompje verder alsof er niets gebeurd is. En dat klopt, want gerelateerd aan de eeuwigheid kwam de vos niet opdagen en was ik er evenmin.
Rob Vellekoop, 16 augustus 2024
Meer Fabels vind je hier
Source: https://www.dlmplus.nl/2024/08/16/in-gesprek-met-reinaart/
.