Joh, wij kwamen bij de Kloeren en weet je wat ik vond?
Er hing daar rond een Kloerenkind met een hele dikke kont.
Het had kloeten aan zijn voeten, kloren aan zijn oren
en geloof het maar, echt heus, een kleusje aan zijn neus.
Wij noemden hem eerst Klaas, maar daar wou hij niks van weten.
Als je hem zo noemde, dan begon zijn hoofd te zweten.
De stralen liepen er dan af en een rommel dat dat gaf!
Uit zijn kanjerkloerenblaas plaste Klaas echt als een beest!
Eerst moesten wij nog lachen, maar da’s heel kort geweest.
De grond werd geel van bagger! Nee, dat was geen feest.
Poeh, stinken dat dat Kloertje dee, nee, je werd niet blij.
Als jij, mijn kind, ooit zo’n Kloertje vind, wees slimmer dan toen wij.
Laat hem bij de Kloeren! Daar kan hij lekker roeren in alle poep en plas.
Niemand vindt dat vreemd. Het komt hen zelfs van pas!
Want? Die zooi, dat noemen de Kloeren kleurenbrei. ’t is veel
en vies en bruin en geel. En mooi. Mooi? Tenminste, dat vinden zij.
Wij zijn niet allemaal gelijk. De een is dom, de ander rijk.
Jij en ik zijn doodgewoon, maar een Kloer houdt van gezeik!
Onthoud toch goed zo’n stom verschil, of je eindigt in een Kloerenbil!
PdH 1987
Source: tijdgeest-magazine.nl