“Het eigendomsrecht wordt pijlsnel uitgehold in Nederland. Niemand die zich er druk over maakt. Met de Omgevingswet gaat dat nog veel erger worden. Je kunt straks al onteigend wordt als iets wat je doet de leefomgeving aantast.”

Wybren van Haga, partijleider van Belang van Nederland (BVNL) en voormalig Kamerlid, windt zich enorm op over de Omgevingswet, die hij beschouwt als “onderdeel van de grotere socialistische agenda die over ons wordt uitgerold”.

Van Haga, die namens zijn partij meedoet aan de Europese verkiezingen in juni, vond de bemoeizucht van de overheid onder de oude wetgeving al veel te ver gaan. “Je huis is al lang niet meer je eigendom in Nederland. Je moet aan allerlei onzin-eisen voldoen als je ergens vergunning voor wil hebben. Je moet steeds meer betalen om erin te mogen wonen. Eigendomsrecht bestaat amper nog.”

Onder de nieuwe Omgevingswet dreigen we ons laatste restje eigendomsrecht kwijt te raken, waarschuwt hij. “Onder de oude onteigeningswet waren er concrete doelen voor onteigening, zoals de waterveiligheid, of het verkeer. Die zijn nu losgelaten en vervangen door vage termen, bedacht door de duurzaamheids- en klimaatlobby. De Omgevingswet is zo een politiek instrument geworden.”

De procedure voor onteigening is inderdaad aanzienlijk veranderd in de nieuwe Omgevingswet. In de oude situatie moest de ‘onteigenaar’, bijvoorbeeld de gemeente of provincie, een verzoek bij de Kroon (de regering) indienen. Wanneer die akkoord was, boog een burgerlijk rechter zich over de onteigeningsprocedure en schadevergoeding. In de nieuwe situatie mag de bestuurslaag die besluit tot onteigenen, rechtstreeks bij de bestuursrechter een verzoek indienen.

Deze zal de grond voor onteigening beoordelen. Maar, helemaal in de geest van het nieuwe Omgevingsrecht zijn de criteria voor onteigening vaag en breed geformuleerd. Artikel 11.5 van de Omgevingswet stelt dat onteigend kan worden ‘(a) in het belang van het ontwikkelen, gebruiken of beheren van de fysieke leefomgeving, (b) als onteigening noodzakelijk is, en (c) als onteigening urgent is’.

Nadat de bestuursrechter heeft besloten over de onteigening, start de vergoedingsprocedure bij een burgerlijk rechter. De ‘onteigenaar’ – de gemeente, provincie, het Rijk of waterschap die met hun beleid zelf de noodzaak tot onteigening hebben gecreëerd – dient binnen 12 maanden nadat de onteigeningsbeschikking van kracht is deze zaak op te starten. Van Haga waarschuwt dat het op deze manier jaren kan duren voordat er een vergoeding uitbetaald wordt.

Eric Kemperman, die als Eerste Kamerlid namens de BBB bij de Omgevingswet betrokken was, is eveneens kritisch. “De Omgevingswet is een verbreding van het stelsel. In plaats van een bestemmingsplan kun je in een Omgevingsplan veel meer kwalitatieve aspecten opnemen, zoals geluid, luchtkwaliteit en bijvoorbeeld ook stikstofideologie. Je legt een stikstofverplichting in zo’n plan vast. Daar moet iemand aan voldoen. Voordat je het weet krijg je te horen, u voldoet niet aan de norm. Dat is dan toch een manier om bijvoorbeeld die boerderij weg te krijgen. Onder een bestemmingsplan wordt er alleen ­gekeken naar, welke functies zijn hier toegestaan? Agrarische bestemming, punt. Nu is het, agrarische bestemming mits u aan uitstootlevels, depositiewaarden, ­geluidsnormen, stank­normen en wat al niet meer ­voldoet.”

Overgangsrecht op de helling

Een cruciaal verschil tussen het oude en nieuwe recht is dat het zogenaamde ‘overgangsrecht’ is losgelaten, legt advocaat Vera Platteeuw uit in een interview met De Andere Krant. “Het overgangsrecht is een regeling in bestemmingsplannen die erin voorziet dat oude situaties, die ten tijde van een vorig bestemmingsplan al bestonden, maar in strijd zijn met het daaropvolgende bestemmingsplan, mogen blijven bestaan. In dit stelsel stond de rechtszekerheid voorop. Wanneer je iets vergund had gekregen, kon een nieuw bestemmingsplan dat niet teniet doen. In de nieuwe situatie is de gemeenteraad niet langer verplicht overgangsrecht op te nemen.”

Platteeuw geeft als voorbeeld een gemeente die in het Omgevingsplan vastlegt dat bestaande wijken gasloos moeten worden. “Als zij geen overgangsrecht opnemen, dan moet de eigenaar en gebruiker na vaststelling en na inwerkingtreding van een dergelijk Omgevingsplan, voldoen aan de regels daarvan. Als je er niet aan voldoet, dan mag het college van B en W van de desbetreffende gemeente handhaven. Mochten in een wijk bepaalde huishoudens niet mee willen werken, dan kan de gemeenteraad door middel van een Omgevingsplan deze huishoudens hiertoe verplichten. Op die manier kan het Omgevingsplan je dwingen tot allerlei aanpassingen.”

Zij geeft nog een voorbeeld: “Stel, je koopt een oude boerderij op het platteland waarvoor in het verleden een vergunning is afgegeven om deze als burgerwoning te mogen bewonen. In een nieuw omgevingsplan wordt het perceel waar deze woning op staat bestemd als ‘agrarisch zonder bouwvlak’, dus agrarisch zonder dat je er mag bouwen. Vroeger was er niets aan de hand, de woning viel onder het overgangsrecht. Maar nu, als er in het Omgevingsplan geen overgangsrecht is opgenomen of beperkt is opgenomen, is het mogelijk dat je een handhavingsbrief krijgt: wil je dit huis verlaten, je mag hier niet langer wonen, en je moet eigenlijk ook slopen.”

De gemeente hoeft niet per se te kwader trouw te zijn, zegt Platteeuw. “Het niet opnemen van een overgangsclausule in de omgevingsplannen hoeft geen bewuste keuze van de gemeente te zijn. In mijn rechtspraktijk zie ik het vaker voorkomen dat bepaald toegestaan gebruik of bouwmogelijkheden worden weggestemd, simpelweg omdat er een fout wordt gemaakt. Het is geen vreemde gedachte dat het overgangsrecht in omgevingsplannen gewoon wordt vergeten omdat er geen wettelijke verplichting meer geldt dat daarin te regelen. Gemeenten stellen vaak niet zelf een Omgevingsplan op, maar laten dit doen door externe bureaus. Als die niet standaard overgangsrecht opnemen, kan het zo gebeuren dat er een Omgevingsplan wordt vastgesteld zonder overgangsrecht. De meeste mensen zijn niet met omgevingsplannen bezig en houden niet alle overheidsbulletins in de gaten. Dan heb je heel erg pech wanneer je op die manier rechten verliest.”

Rechtsgeleerden Kars de Graaf en Hanna Tolsma onderschrijven de visie van Platteeuw. In een artikel uit 2016 schrijven zij: “Het gemeentebestuur kan bij het vaststellen van het Omgevingsplan per regel bepalen of overgangsrecht nodig is, en zo ja, hoe dat eruit moet zien. Een mogelijk negatief effect is dat maatwerk in overgangsrecht resulteert in een wildgroei van regels wat ten koste gaat van de voorspelbaarheid en rechtszekerheid.”

Evenals Platteeuw beschouwen De Graaf en Tolsma het vervallen van het overgangsrecht als een middel voor de overheid om verplichtingen op te leggen aan eigenaren: “Het oude omgevingsrecht bood vanwege het (standaard)overgangsrecht een waarborg dat het gebruik van de grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voorgezet. Deze bepaling waarborgt dat een eigenaar niet verplicht kan worden een bestemming te realiseren.” Gezien de vergaande consequenties van het vervallen van verplicht overgangsrecht, is het opmerkelijk dat weinig mensen hiervan afweten, stellen Tolsma en de Graaf: “Over de wenselijkheid van gebodsbepalingen ten aanzien van het realiseren van een bestemming is in aanloop naar de Omgevingswet nauwelijks gediscussieerd.”

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *