De Nederlandse regering gaat niet vóór het Pandemieverdrag en de gewijzigde Internationale Gezondheidsrichtlijnen (IHR) van de WHO stemmen, maar zal zich er ook niet tegen verzetten. Met deze onduidelijke toezegging van VWS-minister Pia Dijkstra eindigde in de vroege ochtend van 22 mei het spoeddebat over de door de Tweede Kamer aangenomen ‘WHO-motie’ van Mona Keijzer (BBB), waarin de Kamer de regering instrueert om niet in te stemmen met de twee WHO-initiatieven. Dijkstra had eerder laten weten deze motie niet te zullen uitvoeren, tot verontwaardiging van de Kamer.
De demissionaire minister van VWS gaat tijdens de World Health Assembly in Genève, die 27 mei van start gaat, een poging doen om niet over haar graf heen te regeren, en kenbaar maken dat ze het WHO-dossier vooral wil overlaten aan haar opvolger. Met die knieval probeerde Dijkstra aan het eind van het WHO-debat de kool en de geit te sparen. Ze wil de Kamer dus enigszins tegemoetkomen en de ‘Keijzer-motie’ niet geheel negeren, maar evenmin WHO-baas Tedros in zijn hemd zetten. Eén van de ambities van de WHO is om wereldwijde consensus te bereiken over het nieuwe Pandemieverdrag en voorgestelde wijzigingen in de Internationale Gezondheidsrichtlijnen (IHR). Volgens critici krijgt de VN-instantie met deze twee initiatieven een ongekende macht over het gezondheidsbeleid van de lidstaten, waarmee de nationale soevereiniteit wordt ondermijnd.
Tijdens het debat dienden Keijzer, Fleur Agema (PVV), Daniëlle Jansen (NSC) en Diederik van Dijk (SGP) een nieuwe motie in, waarin zij de minister verzoeken om zich in Genève “kenbaar te onthouden van accorderen van het onderhandelingsresultaat”. Deze motie is met 111 stemmen vóór (van de 150 kamerleden) aangenomen. In de eerdere motie van 10 april was het kabinet verzocht de WHO om uitstel te vragen van stemming over het pandemieverdrag en de gewijzigde IHR tijdens de WHO-jaarvergadering, en als geen uitstel mogelijk is tégen beide voorstellen te stemmen. Die motie verwierf de ruime steun van 87 Kamerleden (BBB, NSC, PVV, CDA, SP, ChristenUnie, DENK, FvD, SGP en JA21).
De meeste van deze partijen voerden tijdens het debat het woord, tegenover een vrijwel lege Kamer maar goed gevulde publieke tribune. Al na een half uur dreigde voorzitter Bosma die tribune te laten ontruimen, omdat Gideon van Meijeren (FvD) te luidruchtig bijval kreeg toen hij aangaf dat “deze minister lak heeft aan de wil van de meerderheid”. Hij noemde de regering “schaamteloos” en “antidemocratisch”. Aan het eind van het debat zegde Van Meijeren in een motie het vertrouwen in de minister op. Keijzer, die om het debat had gevraagd, zei dat ze Dijkstra’s brief van 13 mei “beschamend en beledigend” had gevonden. In die brief had de minister aangegeven dat Nederland internationaal toonaangevend wil zijn, één van de mede-initiatiefnemers is van het pandemieverdrag en dat zij daarom de motie niet wilde uitvoeren.
Tijdens het debat, dat op dinsdagavond 21 mei met vertraging begon, herinnerden verschillende sprekers aan de demissionaire status van het kabinet. Fleur Agema benadrukte dat Dijkstra slechts “op de winkel past”, zelfs nooit een missionaire status heeft gehad en dat “terughoudendheid” haar daarom past. Diederik van Dijk sprak van een demissionair kabinet dat “diep in blessuretijd” weigert een motie uit te voeren. Hij signaleert een patroon, sinds de nieuwe samenstelling van de Kamer. Hij somde het hele lijstje van genegeerde moties op, betreffende mestderogatie, transgenderwet, oversterfte, pensioenen en Oekraïne. “De SGP vindt dit zorgelijk”, zei Van Dijk.
Enkele uren voor de start van het debat, stuurde Dijkstra een nieuwe brief naar de Kamer. Daarin probeerde ze pijnpunten weg te nemen, zoals het verwijt van gebrekkige transparantie ten aanzien van het WHO-dossier. Maar ze voorzag Keijzer tevens van nieuwe munitie. Twistpunt tussen de minister en de ondersteuners van de motie is namelijk artikel 55 van de huidige IHR. Daarin is bepaald dat IHR-wijzigingsvoorstellen die ter beoordeling aan een WHO-jaarvergadering worden voorgelegd, minstens vier maanden van tevoren publiek moeten worden gemaakt. Volgens de motie is deze deadline niet gehaald.
De minister ziet dit anders en stelt dat de wijzigingen (‘amendementen’) al sinds november 2022 bekend zijn. Destijds zijn inderdaad wijzigingsvoorstellen gepubliceerd, maar die zijn intussen grotendeels veranderd, vervangen of geschrapt. Die oude voorstellen voldoen daarmee niet aan de vereisten uit artikel 55, dat juist bedoeld is om lidstaten de kans te geven een tekst voor stemming te kunnen beoordelen. In haar brief van 21 mei laat Dijkstra de Kamer weten dat de onderhandelingen over de IHR-wijzigingen nog altijd niet zijn afgerond. Sterker: enkele dagen voor de Assembly ligt zelfs de definitie van een sleutelbegrip als “pandemic emergency” (pandemische noodsituatie) nog niet vast, zo bleek tijdens het debat. Een feit dat Keijzer dankbaar aangreep om haar gelijk nog eens te onderstrepen, namelijk dat de deadline uit artikel 55 ruimschoots wordt overschreden en de WHO daarmee haar eigen regels schendt.
Wat Dijkstra nu precies gaat doen in Genève is niet helemaal duidelijk. De kans is reëel dat de twee initiatieven van de WHO nog niet in stemming worden gebracht bij de World Health Assembly. Over beide documenten wordt al maanden onderhandeld, maar er is nog steeds geen definitief onderhandelingsresultaat beschikbaar. Als er al een stemming komt, dan zal later nog een ondertekening volgen, die door een nieuwe minister zal moeten worden gedaan. Daarna zal er een ratificatieproces moeten worden doorlopen in de Tweede en Eerste Kamer, voor zowel het Pandemieverdrag als de gewijzigde IHR.